Bron: Spellenlab
Elke speler krijgt vier kaarten. Bij jonge spelers kunnen die open op tafel gelegd worden.
In het midden is er een stapel met verdekte kaarten. Daar wordt één kaart zichtbaar van omgedraaid. De eerste speler kijkt of hij eenzelfde dier heeft of een dier in eenzelfde kleur. Die mag hij op de afgelegde kaart leggen. Daarna is de volgende speler aan de beurt. Als de speler geen kaart kan afleggen, neemt hij een kaart bij van de verdekte stapel in het midden.
Bij jonge spelers is het makkelijk om eenzelfde dier af te leggen, eenzelfde kleur is iets moeilijker. De combinatie van eenzelfde kleur én dier wordt het snelst afgelegd.
Geleidelijk aan leren ze dit wel. Door de kaarten bij de jonge spelers open op tafel te leggen, kan je begeleidende vragen stellen om de speler toch in de juiste richting te sturen.
Als de jonge spelers het spel goed begrijpen, kan je de kaarten in de hand houden. Maar dit is niet altijd even makkelijk om vast te houden en eens een kaart bij te steken of uit te halen. We raden hier dan ook een kaartenhouder aan.
Het laten liggen van de kaarten op tafel, ook bij spelers van 4-5 jaar, geeft ook dat voordeel dat ze met een beetje speldoorzicht nog bewustere keuzes gaan maken. Ze zien dat de speler die na hen komt enkel nog een gele vlinder heeft liggen. Dan kunnen ze (indien ze de keuze hebben) ervoor zorgen om zeker geen geel dier af te leggen of zeker geen vlinder. En zo de andere speler even tegen houden om uit te spelen.
Contactscholen:
- heel aantrekkelijk, mooie kaarten, stevig materiaal, stevig doosje
- voor K3 niet meer uitdagend, voor K2 perfect, ook in zelfstandig spel, ook de sterke K1 speelden het al zelfstandig
- als je het speelt, zijn ze wel geconcentreerd en doen ze mee, maar ze vragen niet om het NOG eens te spelen. Dus wellicht niet zo aantrekkelijk.