Bron: Spellenlab
Het kaartspel bevat 100 getalkaarten (5 kleuren, getallen 1 tem 10),
14 struikelkaarten en 30 Schwuppskaarten.
Leg twee rijen met elk 2 Schwuppskaarten in het midden van de tafel. De overige Schwuppskaarten leg je als afgedekte stapel links, de bovenste kaart draai je om. Rechts zal een stapel met gebruikte Schwuppskaarten ontstaan.
Daarna worden de getalkaarten geschud, en wordt er bij elke Schwuppskaart een getalkaart gelegd. Deze kaarten zijn het begin van elke ‘afleg’stapel.
Meng de getal- en struikelkaarten door elkaar en verdeel deze onder de spelers. Elk heeft zijn eigen stapel en neemt daarvan de bovenste vier in zijn hand.
Als je aan de beurt bent, moet je minstens één van volgende drie acties doorvoeren. Je mag dit doen in willekeurige volgorde.
- Je kan een getalkaart uitspelen (1 of meerdere keren per beurt) afhankelijk van de betekenis van de Schwuppskaarten.
De Schwuppskaart zegt -1 of -2 of +1 of +2 als die kaart één kleiner ( twee kleiner, één groter, twee groter) is dan de bovenste kaart van de stapel. Het kleur van de getalkaarten speelt hierbij geen rol. De kaart groter dan 10 is 1 en ook omgekeerd. De Schwuppskaart X=X zegt dat je een getalkaart met hetzelfde getal mag uitspelen (kleur speelt hierbij geen rol). De Schwuppskaart I=I zegt dat je een getalkaart met hetzelfde kleur mag uitspelen. Je kan ook een Schwuppskaart hebben met combinatie van bovenste twee kaarten (en/of).
- Je kan een struikelkaart uitspelen en Schwuppsen (1 of meerdere keren per beurt). Als je gaat Schwuppsen, dan kies je één rij en komt één Schwuppskaart op aflegstapel terecht en schuiven de andere kaarten door.
Je mag één keer Schwuppsen zonder struikelkaarten.
Als je beurt ten einde is, vul je je hand opnieuw aan tot 4 kaarten.
Het spel eindigt als je persoonlijke stapel en alle getalkaarten uitgespeeld zijn.
Op zich een leuk kaartspel. Het duurt wel even om de Duitse spelregels te doorgronden, maar eenmaal je de spelregels begrijpt, kan het vlot gespeeld worden.