Bron: Spellenlab
Spel 1: Bij dit renspel zijn alle loopvakjes gekleurd. De spelers zetten hun pion bij het startvakje en dobbelen met 3 kleurendobbelstenen. Ze kijken nu naar de kleuren op de dobbelstenen en de bijhorende vakjes op het spelbord. De pion mag verzet worden naar de dichtsbijliggende vakjes in die specifieke kleur. De speler kijkt goed met welke kleur hij het verst raakt en zet daar de pion neer. Daarna is de volgende speler aan de beurt. Hij dobbelt ook met de 3 dobbelstenen. Nu komt er ook bij dat hij niet op een vakje mag komen waar de andere pionnen al staan. Voor de spelers die volgen is dit echt een nadeel. Het wordt erg moeilijk om spelers die voor je staan voorbij te steken. Het spelsysteem klopt hier dus niet. De eerste speler heeft telkens een groot voordeel ten opzichte van de andere spelers. Dit spel is dus niet aan te raden.
Spel 2: Er wordt met 1 kleurendobbelsteen gespeeld. Alle spelers spelen met alle pionnen. De 4 pionnen (blauw, geel, rood, groen) worden bij de start geplaatst. Op het spelbord zijn er vakjes in 6 kleuren (ook wit en oranje). Elke speler krijgt verdekt een kleurenkaartje (geel, rood, groen, blauw) voor zich. Dit wordt pas omgedraaid op het einde van het spel. De eerste speler dobbelt. Is het rood, geel, groen of blauw, dan verzet hij de pion in deze kleur naar het eerstvolgende vakje in deze kleur. Dobbelt de speler oranje, dan mag hij om het even welke pion verplaatsen naar het eerstvolgende oranje vakje. Dobbelt een speler wit, dan moet hij de pion die de eerste in de rij staat, terugzetten naar het dichtsbijzijnde witte vakje. Van zodra een pion bij de voorraadkast uitkomt, is het spel afgelopen en kijken de spelers wie welke kleur heeft. De speler van wie de pion in de overeenkomstige kleur gewonnen is, is de winnaar van het spel. Dit spel spreekt aan. Het is bijzonder om met een pion te spelen waarvan je niet weet of het de jouwe is, al zal het voor jongere spelers moeilijk zijn om niet stiekem te kijken.