Bron: Spellenlab
75 kaarten tonen in het midden een doelgetal van 1 tot 100. Rond elk doelgetal staan telkens vier andere getallen.
Met deze 4 getallen moet je een bewerking maken die het centrale doelgetal als uitkomst heeft. Met de 40 oranje kaarten kun je optellen en aftrekken en soms ook delen of vermenigvuldigen. Met de 35 blauwe kaarten moet je ook altijd vermenigvuldigen of delen.
.: BASISSPEL
In het basisspel leg je een kaart open in het midden van de tafel. De spelers die er als eerste in slaagt om het doelgetal te berekenen met behulp van de vier kleinere getallen, ontvangt de kaart.
Wie de meeste kaarten kan verzamelen, wint het spel.
.: POKERSPEL
Elke speler krijgt 5 kaarten in de hand. De overige kaarten vormen een verdekte voorraadstapel.
De speler aan beurt kiest een kaart die hij wil spelen. Binnen een vooraf afgesproken tijd moet hij een berekening geven die het doelgetal vormt. De medespelers controleren.
Als de berekening fout is, gaat de kaart onderop de voorraadstapel en moet de speler aan beurt een nieuwe kaart nemen en komt de volgende speler aan de beurt.
Als het antwoord wel goed is, mag de volgende speler proberen de door de vorige speler gespeelde kaart te slaan. Dit lukt als:
a. de tweede speler een kaart met hoger doelgetal legt en correct berekent of
b. de vorige speler in zijn berekening enkel optellen en aftrekken gebruikt had en de tweede speler datzelfde doelgetal kan vormen met (ook) vermenigvuldigen en/of delen.
Als de tweede speler de slag lukt, krijgt hij de kaart en mag die bij zich opzij leggen. De speler aan beurt moet nu een kaart van de voorraad bijnemen. Als de tweede speler niet binnen de tijd de slag kan pakken, krijgt de speler aan beurt de kaart.
Zodra een speler al zijn handkaarten kwijt is, eindigt het spel. Elke speler maakt de som van zijn gewonnen kaarten (de doelgetallen). Wie nog kaarten in de hand heeft, trekt die doelgetallen af van de som. Wie nu de hoogste som bezit, wint het spel.