Bron: Spellenlab
De doos bevat allerlei materiaal rond sprookjes: er zijn 12 kaartjes waarop bekende sprookjesvoorwerpen te zien zijn. In de doos vind je ook 3 houten figuren (een kabouter, een kikker en de gelaarsde kat) en een speciale dobbelsteen met afbeldingen van deze drie figuren.
In het spelregelboekje zijn een aantal basisideeën opgenomen:
1 Kaartjes en houten figuren laten benoemen en beschrijven: wat is het? Waarvoor wordt het gebruikt? Welke kleur heeft het?
Kinderen kunnen reeds zinnen verzinnen waarin één of meerdere woorden van de kaartjes in voor komen.
2 Uitzoeken: Sorteren van de kaarten en voorwerpen: zoek een dier, zoek voedsel,...
3 Een actiespel: Een tekst (enkele voorbeelden in het spelregelboekje) wordt voorgelezen. Wanneer de kinderen één van de woorden hoort die op een kaartje te zien is, of die voorgesteld wordt door een houten speelstuk, nemen ze zo snel mogelijk het kaartje of het speelstuk in handen. Wie op het einde de meeste kaartjes of speelstukken voor zich liggen heeft, is de winnaar.
4 Een memoryspel: Hiervoor moeten de kinderen de kaarten en de houten speelstukken reeds kennen. Zes kaarten en/ of dieren worden op de tafel gelegd. De rest verdwijnt de doos. Er wordt een tekst voorgelezen. Wordt een voorwerp genoemd dat op de tafel ligt, dan gebeurt er niets. Wordt er een voorwerp genoemd dat niet op tafel ligt, roept één van de spelers zo snel mogelijk het begrip. Als beloning krijgt de speler het kaartje. Ligt het genoemde begrip al bij een andere speler, dan roepen de spelers 'Het is al weg!' en krijgt hij als beloning een kaart naar keuze van op de tafel.
Wanneer alle kaartjes van op de tafel en in de doos verdeeld zijn, tellen de spelers hun verdiende kaartjes. Wie de meeste kaartjes heeft, wint dit spel.
Verdere spelideeën:
1 Onze sprookjes: Wie heeft het beste geheugen?
De drie houten figuren worden naast elkaar op de tafel gezet. De 12 kaarten worden verdekt op een stapel gelegd. Voor dit spel is ook de dobbelsteen nodig.
De oudste speler neemt de bovenste kaart van de stapel en draait deze om. Hij vertelt in één of twee zinnen een kort verhaal waarbij de afbeelding van de kaart en de eerste houten figuur in de rij gebruikt worden. Daarna wordt de kaart verdekt voor deze figuur gelegd. De volgende speler draait ook een kaart om en vertelt het verhaal verder.
Wanneer bij de eerste figuur 4 verdekte kaarten liggen, start men met een verhaal bij de tweede figuur.
Wanneer bij de drie figuren elk vier verdekte kaarten liggen en de verhalen zijn verteld, kan de tweede ronde van het spel starten.
De eerste speler dobbelt een figuur en vertelt wat op de eerste verdekte kaart bij deze figuur ligt. De vertelde verhalen kunnen helpen bij het herinneren van de afbeeldingen op de kaarten.
Is wat de speler vertelt juist? Dan mag de speler de kaart voor zich leggen. Is wat de speler vertelt fout, dan legt de speler de kaart in de doos.
Wie op het einde van het spel de meeste kaarten heeft verzameld, is de winnaar van het spel.
2 Wat kan je ermee doen?
Alle kaartjes worden open op de tafel gelegd.
De eerste speler neemt een kaartje in gedachten. Hij vertelt wat er met dit materiaal gedaan kan worden. De andere spelers raden over welke afbeelding het hier gaat.
Een groot aanbod aan activiteiten dus, die de woordenschat omtrent 'sprookjes' uitbreiden.