Bron: Spellenlab
Oei, weer een geheugenspel.
Dat is de eerste reactie van de meeste spelers die dit kaartspel op tafel krijgen. Maar tijdens het spelen, verandert die attitude. De meeste spelers houden van het vernieuwende spelelement en beleven redelijk veel plezier aan het – falende – geheugen van hun medespelers.
We gaan naar de supermarkt en moeten heel veel dingen aankopen, maar niemand heeft een lijstje bij zich. Dus moeten we goed onthouden wat we in ons winkelkarretje plaatsen.
Elke speler draait om beurt een warenkaart om en legt die op de aflegstapel (eigenlijk het winkelkarretje...). Iedereen moet goed onthouden welke kaarten daar reeds liggen. Maar in plaats van opnieuw een kaart om te draaien, kan een speler ook roepen ‘We gaan naar de kassa!” en alle tot dan gespeelde kaarten in zijn hand nemen. Nu spelen alle andere spelers samen tegen hem. Want als zij zich alle kaarten kunnen herinneren, moet hij de duurste kaart houden. Alle kaarten die ze eventueel niet kunnen herinneren worden onder hen verdeeld. Wie op het einde het minst moet betalen, wint het spel.
Zo eenvoudig werkt dit spel.
51 kaarten tonen allerlei artikelen die je in de supermarkt kan kopen. Op elke kaart staat naast de afbeelding ook de prijs vermeld (van 0,50 EUR voor kauwgom tot 15 EUR voor een paar turnsloffen). Wie aan de beurt komt, heeft twee mogelijkheden: ofwel draai je weer een kaart om, zegt wat erop staat en legt die bovenop de vorige gespeelde kaart. Ofwel daag je je medespelers uit om alle omgedraaide kaarten te herinneren.
Je daagt hen best niet te vroeg uit. Bij de meeste spelers gebeurt dit na 12 à 15 kaarten. Wie uitdaagt, wordt kassier en hoopt dat zijn medespelers niet alle kaarten herinneren. De kassier neemt alle kaarten verdekt in zijn hand en draait de zandloper om. De medespelers mogen nu door elkaar en in een willekeurige volgorde de gespeelde kaarten proberen op te sommen.
Lukt het hen om effectief alle kaarten te herinneren, dan ‘krijgt’ de kassier de duurste kaart van het karretje. Lukt het de medespelers echter niet om alles te herinneren, dan verdeelt de kassier de niet vernoemde kaarten aan zijn medespelers.
Tussen de stapel zitten 5 kaarten met boodschappenlijstjes. Wordt zo’n kaartje omgedraaid dan moet de speler aan beurt een kaart nemen bij een medespeler. Zodra dit een vijfde keer gebeurt, eindigt het spel. De spelers maken de som van hun warenkaarten. De speler die het minst moet betalen, wint het spel.
Normaal heb ik het niet zo voor geheugenspellen. Maar deze variant daagt echt uit. Je komt aan de beurt, weet dat er zo’n 15 kaarten in het karretje zitten, weet ook dat als je nu niet naar de kassa gaat er straks weer 3 of 4 kaarten bijgekomen zijn, maar je beseft ook heel goed dat je medespelers het initiatief kunnen overnemen. Je moet inschatten of je medespelers alle kaarten wel kunnen herinneren. Dat was met ons gezelschap van heren boven de 40 niet zo moeilijk om in te schatten, maar laatst op een spelavond schrokken we toch van een juffrouw die zonder haperen meer dan 20 kaarten in de juiste volgorde kon opsommen. Associatief herinneren, noemde ze dat. En dit is precies waar dit spel goed voor is. Je leert echt verbanden te leggen tussen de verschillende artikels.
Dit spel speelt het best met een volle bezetting van vijf spelers. Jong en oud samen vormt geen enkel probleem. Tenzij voor hen die beseffen dat ze een jaartje ouder worden...
Dit geheugenspel moet je beslist ook eens in de klas uitproberen. Ook in het talenonderwijs kan dit spelconcept heel goed gebruikt worden.