Bron: Spellenlab
De spelers vormen een parcours met behulp van puzzelstukken (kan naar eigen willekeur worden ingevuld). Elke speler krijgt een slakkenkaart en de bijhorende slak. De slakken worden aan de start geplaatst. Zorg ervoor dat de zwarte streep op het slakkenhuis zich bovenaan bevindt.
Als een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelste(e)n(en) afhankelijk van z'n huidige positie. Zo wordt de volgorde van de spelronde bepaald. De speler die aan de leiding staat (dit is, het dichtst bij de eindmeet), speelt eerst. Deze speler gooit één dobbelsteen en mag met zijn slak het gegooid aantal ogen gaan bewegen. De tweede speler komt dan aan de beurt en gooit 2 dobbelstenen, waaruit hij er één mag kiezen. De derde speler mag met 3 dobbelstenen gooien en de vierde met 4 dobbelstenen. Het bewegen gebeurt in dit spel door met één vinger je slak voort te duwen. Het zwarte lijntje op het slakkenhuis van je slak helpt bij het bepalen van het aantal omwentelingen. Indien je tijdens je beweging een slak van het parcours duwt, eindigt je beurt onmiddellijk en wordt de slak terug op het parcours geplaatst waar hij stond. De speler die als eerste over de eindmeet komt, is de winnaar.
De turbo-variant van het spel gebruikt de slakkenkaart. Een speler mag deze kaart éénmalig tijdens het spel gebruiken om onmiddellijk nog eens te spelen.
Met behulp van de puzzelstukken kan je telkens een ander raceparcours maken. Het materiaal is degelijk en kleurrijk. Goed dat het aantal dobbelstenen waarmee speler mag gooien, afhankelijk is van plaats op het bordspel (rangorde). Het voortduwen van de slak met één hand is echter niet zo evident.