Bron: Spellenlab
Schud de kaarten en leg een rooster van 3x3 kaarten op tafel. De overige kaarten worden gelijk verdeeld onder de spelers (kaarten die over zijn, worden uit het spel verwijderd). Deze vormen een gedekte stapel die iedere speler voor zich neerlegt.
Na het ‘startschot’ spelen alle spelers tegelijk!
Iedere speler neemt een aantal kaarten (bepaal zelf hoeveel) van zijn gedekte stapel in de hand en probeert per keer 1 passende kaart OP één van de 9 kaarten te leggen.
Belangrijk is:
•Iedere kaart MOET met de 2 andere kaarten in de rij / kolom / diagonaal minstens 1 eigenschap (kleur, vorm of aantal) gemeen hebben!
•De ‘triple’ moet anders zijn dan de vorige (bvb: een triple rond kan niet vervangen worden door terug een triple rond, ook al is het een andere kleur).
•De speler die een ‘triple’ kon vormen, zegt bij het neerleggen van de kaart om welk een eigenschap het gaat (bvb: “paars”).
Wanneer iemand een kaart fout aanlegd of wanneer de stapels kaarten door elkaar geraken, wordt het spel stilgelegd en alles terug in orde gebracht. De speler die een foute kaart aflegde, krijgt zijn kaart terug.
Op het moment dat 1 speler alle kaarten kon uitspelen OF wanneer er niemand meer kan afleggen, stopt het spel. De speler die zijn laatste kaart uitspeelde of de speler met het minst kaarten in de hand, wint het spel. De auteur voorziet ook de mogelijkheid om in rondes te spelen. Hierbij krijgt de winnaar van de ronde een rood schijfje. De speler die op zijn beurt 4 schijfjes weet te verzamelen, wint het spel.