Bron: Spellenlab
De groene kaarten leren de spelers hoe het werkt. Deze speelt zich thuis af en bevat slechts 6 speelkaarten. We zoeken de schooltas en de beer, daarna kunnen we het huis verlaten.
De volgende spellen bestaan uit 20, 22 of 24 kaarten.
Er is telkens een startkaart (witgeruit) en een doelkaart (sterren met te zoeken voorwerpen). De andere kaarten worden verspreid op tafel gelegd, met de bellen naar boven.
Daarna kan je kiezen op welke plaatsen je eerst gaat zoeken, die staan met bellen aangeduid op de ommezijde van de startkaart. Zo kom je telkens op nieuwe plaatsen en kan je verder zoeken.
Vind je een sterkaart? Dan heb je één van de voorwerpen op je doelkaar gevonden. Vind je een kaart met een rode rand, dan ben je op een dood spoor beland en moet je terug naar één van je vorige kaarten om op een andere plaats in een luchtbel te gaan zoeken.
Word een superontdekkingsreiziger en probeer geen doodspoorkaarten tegen te komen!
Tip: structureer het spel op tafel van zodra je met de grote stapels spellen werkt. Leg de plaatsen op de startkaart in een eerste kolom, probeer de volgende kaarten ook in kolommen te leggen. Zo kan er iets gestructureerder gewerkt/gezocht worden en teruggekeerd worden naar een vorige plaatskaart. Anders draaien jonge spelers zomaar kaarten om en weten ze niet echt waarmee ze bezig zijn.
Het logische verband die in het opstartspel aanwezig is (mama heeft de schooltas, de beer ligt in het bed) ontbreekt in de volgende spellen… Dat zorgt ervoor dat het gewoon giswerk is en dat je al snel aan 3 of 4 doodspoorkaarten zit… Hoe kan je op de kermis weten waar de vier knuffels zich bevinden? Daar komt geen logisch verband meer aan te pas, jammer.