Bron: Spellenlab
1. De puzzelstukken liggen verspreid op tafel. Spel: om de beurt puzzelstukken nemen die bij elkaar horen. Daarna beschrijven wat nijntje doet. Of eerst het eerste puzzelstuk beschrijven en daarna het puzzelstuk zoeken dat erbij hoort.
2. De spelleider houdt alle puzzelstukken met de voorwerpen. De andere puzzelstukken worden onder de kinderen verdeeld. De spelleider vraagt: wat is dit? Wat kan Nijntje daarmee doen? De peuters beantwoorden de vragen en zoeken daarna of zij een puzzelstuk hebben die daarbij past. De puzzel wordt gemaakt.
3. De puzzelstukken worden willekeurig verdeeld onder de spelers. Ze kijken eerst of ze al een puzzel kunnen maken en vertellen waarom. Daarna mogen ze elk om de beurt gerichte vragen stellen aan de andere spelers om een puzzelstuk te bekomen die ze nog missen.
4. De puzzelstukken worden gedekt op tafel gelegd. Willekeurig wordt er één puzzelstuk omgedraaid. Daarna zoeken ze elk om de beurt het bijpassende puzzelstuk. De omgedraaide puzzelstukken die niet passen, mogen open blijven liggen. Geleidelijk aan kan dus gekeken worden of ze al een open puzzelstuk ligt waarbij het omgedraaide zou passen. Wie een puzzelpaar kan maken, mag dit voor zich leggen. Wie aan het einde de meeste puzzelparen heeft, wint het spel.
Contactscholen:
- Héél eenvoudig, maar echt goed voor anderstalige kleuters: het bevordert het verwoorden van wat er te zien is op de eerste prent.
- Stevige puzzelstukken
- Eenvoudige, herkenbare tekeningen
- Peuterniveau