Bron: Spellenlab
Tien hinderniskaarten worden in een kring gelegd. Het start-/doelkaartje wordt er ergens tussen gelegd. Wie kan als eerste alle hindernissen in de kring overwinnen?
Elke speler neemt een boven- en onderlichaam, de resterende lichaamskaartjes worden verdekt in het midden van de kring op twee stapels gelegd.
Ten slotte kiest elke speler nog een pion en de bijpassende gekleurde spelerjeton.
De rally start! Je gooit met de dobbelsteen, gooi je hetzelfde aantal als op de eerste hinderniskaart of hoger, dan mag je over deze hinderniskaart springen. Gooi je minder, maar heb je de bewegingssymbolen op je eigen boven- of onderlichaam staan? Dan mag je die erbij optellen om zo eventueel voldoende punten te halen. Als het niet lukt, mag je beslissen of je één van je lichaamsdelen wil wisselen. Daarna is de volgende speler aan de beurt. Tot er een speler de finish bereikt, alle spelers die deze ronde nog moeten spelen, mogen hun ronde nog afwerken. Iedereen die de finish kan bereiken, is ook winnaar.
Om het moeilijker te maken kan je de toverdrankkaartjes gebruiken. Iedereen krijgt er slechts twee, daardoor heb je tijdens het spel maar twee keer de mogelijkheid om van lichaamsdeel te wisselen. Je mag de lichaamsdelen nu wel zelf kiezen.
Het spel is een eenvoudig renspel, maar de jonge spelers leren er wel combineren. Ze kijken naar hun worp, vergelijken met de hinderniskaart. Ze kijken of er nog kan bij opgeteld worden, of ze dan meer of evenveel hebben. En daarnaast moeten ze in de gaten houden welke bewegingssymbolen er nog aankomen en of hun boven- of onderlichaam nog wel waarde heeft of maar beter kan gewisseld worden. Genoeg om in de gaten te houden en gedurende lange tijd speelplezier te verzekeren.