Bron: Spellenlab
Je kan kiezen met welke cijferreeksen dat je speelt.
Je speelt best met minstens 3 cijferreeksen, bv. de getalsymbolen, de stippen en de taart.
Je krijgt elk drie kaarten, de andere worden op een bedekte stapel in het midden gelegd.
Eén kaart wordt open op tafel gelegd. De eerste speler neemt een kaart van de stapel en kijkt daarna of hij een kaart kan aanleggen. We werken in drie rijen. Als je een kaart van dezelfde vorm hebt, dan mag je de kaart met net één waarde minder of één waarde meer eraan leggen. Heb je een kaart met dezelfde waarde maar een andere vorm/reeks, dan mag je die eronder of erboven aanleggen.
Zo spelen we om beurt verder tot we de reeks tot 10 kunnen vervolledigen.
Wie als eerste zijn kaarten kwijt is, kan de winnaar zijn. Wie als eerste een reeks kan vervolledigen, kan ook de winnaar zijn. Daar kan je in kiezen. Je kan ook coöperatief spelen en samen alle reeksen op een juiste manier vervolledigen. Dan hebben we op het eind drie rijen van 10 kaarten liggen.
De spelers leren de cijfersymbolen koppelen aan verschillende beelden.
De beelden zijn niet altijd even goed gekozen in dit spel. Ze vragen veel telwerk om de hoeveelheden boven 6 exact te bepalen. De dominobeelden lenen zich er niet goed toe om tot 10 gebruikt te worden doordat de aanvulling tot 10 erg willekeurig gebeurd en het beeld van 5 of 6 volledig verlaten wordt.
Het schrijven van de cijfersymbolen met het stiftje is wel een leuke extra.