Bron: Spellenlab
Twee Goudzoekers proberen een gang in het onderaardse doolhof te vormen tussen de startkaart en de zes doelkaarten. Enkele van de doelkaarten bevatten goudklompen. Waar de goudklompen zitten, weet je pas als er een gang aangesloten wordt op de doelkaart. De gangen worden via kaarten gevormd. Elke speler kreeg bij aanvang van het spel 6 handkaarten.
Bij zijn beurt speelt de speler een kaart uit en krijgt er eentje opnieuw bij van de voorraadstapel. Als de speler een kaart met een gang speelt, dan puzzelt hij die zo aan de reeds bestaande doolhof dat minstens één gang kan doorlopen. Tussen de kaarten zitten ook gangkaarten met reeds een goudklomp op en ook actiekaarten waarmee een speler de tegenspeler kan beletten nog gangkaarten te spelen. Wie een ononderbroken weg kan maken naar zo'n kaart met een goudklomp op legt er een kabouterfiche op. Aan het einde van de ronde worden de klompen samen met de doelkaarten uitbetaald. Als de betroffen speler wordt verhinderd om te bouwen kan hij dit enkel oplossen door een oplossingskaart voor het probleem uit te spelen. Enkele bijzondere gangkaarten zorgen ervoor dat je bepaalde hindernissen kan omzeilen.
Tussen de actiekaarten zitten nog drie andere speciale gevallen: een instortkaart, een schatkaart en een sleutelkaart. Met de instortkaart kan een reeds eerder geplaatste kaart uit de doolhof verwijderd worden zodat de vrijgekomen plaats weer later met een andere kaart kan opgevuld worden. De schatkaartkaart laat je toe om even één van de zes verdekte doelkaarten discreet te bekijken zodat je te weten komt waar er goud ligt.
Een speler mag ook passen en één of twee kaarten naar keuze verdekt op de aflegstapel leggen.
Een ronde is afgelopen als alle doelkaarten zijn omgedraaid of als alle kabouterfiches op het speelveld liggen.
Dit spel wordt over drie ronden gespeeld. Wie de meeste goudklompen bezit wint het spel.